Belangrijkste wijzigingen in het Belastingplan 2026 na behandeling in de Tweede Kamer
Eerder publiceerden wij een nieuwsartikel met een overzicht van de fiscale voorstellen in het Belastingplan voor 2026. Kort daarna heeft de Tweede Kamer enkele voorstellen, onder andere ten aanzien van de Bedrijfsopvolgingsregeling, ingetrokken of aangepast waarover wij ook een nieuwsartikel hebben gepubliceerd. Inmiddels heeft de Tweede kamer gestemd over het Belastingplan 2026 en het is het op meerdere punten gewijzigd. Het Belastingplan 2026 is in gewijzigde vorm aangenomen. We zetten de belangrijkste wijzigingen voor u op een rij.
In het oorspronkelijke Belastingplan 2026 was voorzien dat het forfaitair rendement op overige bezittingen in box 3 van de Inkomstenbelasting zou stijgen van 6% naar 7,78%. Deze verhoging is door de Tweede Kamer teruggedraaid. Voor 2026 is het forfaitaire rendement op overige bezittingen opnieuw vastgesteld op 6%.
Aanvullend werd in het Belastingplan 2026 voorgesteld het heffingsvrije vermogen in box 3 van de Inkomstenbelasting te verlagen tot € 51.396. Bij de behandeling van het Belastingplan 2026 is echter besloten om dit juist te verhogen van € 57.684 in 2025 naar € 59.357 in 2026. Voor fiscale partners geldt een gezamenlijk heffingsvrij vermogen van € 118.714 (€ 115.368 in 2025).
Daarnaast werd oorspronkelijk aangekondigd dat het belastingtarief voor een middellijk gehouden lucratief belang in box 2 van de Inkomstenbelasting verhoogd zou worden naar 36%. Deze verhoging is echter uitgesteld tot 2028. In 2026 blijft inkomen uit lucratief belang belast tegen een tarief van 24,5% tot 31% indien het in box 2 van de Inkomstenbelasting in aanmerking genomen dient te worden.
Ten slotte is er wederom een ontwikkeling met betrekking tot het Fonds voor Gemene Rekening (FGR). Eerder hebben wij reeds onze zorgen geuit over de fiscale kwalificatie van een FGR en hebben wij bericht over het aanvullend overgangsrecht dat de wetgever als tegemoetkoming heeft geïntroduceerd wegens de onduidelijke fiscale kwalificatieregels van het FGR. Dit overgangsrecht houdt in dat een fonds dat vóór 1 januari 2025 kwalificeerde als transparant fonds, ook na deze datum transparant blijft, indien alle participanten zich hiermee akkoord verklaren. Dit aanvullend overgangsrecht was enkel toepasbaar voor fondsen opgericht tot en met 31 december 2024. Op basis van het aanvullend overgangsrecht kon ‘gekozen’ worden om als fiscaal transparant fonds te kwalificeren. Fondsen opgericht ná 31 december 2024 konden alleen als fiscaal transparant fonds kwalificeren als het ging om een zogeheten inkoopfonds. Met een nieuw aangenomen amendement is het overgangsrecht verruimd: ook fondsen die na 31 december 2024 zijn opgericht kunnen gebruikmaken van het aanvullende overgangsrecht. Dit betekent dat nieuw opgerichte fondsen niet per se als inkoopfonds hoeven te worden ingericht om de fiscale transparantie te behouden. De verruiming van het overgangsrecht zorgt er dus voor dat de onzekerheid met betrekking tot de fiscale kwalificatie voor fondsen opgericht na 31 december 2024 kan worden weggenomen.
We adviseren u graag verder over wat het Belastingplan 2026 en deze wijzigingen voor uw fiscale positie betekenen.
