Box 3-heffing 2013 en 2014 in strijd met wet
Hof Amsterdam oordeelde onlangs dat zowel in 2013 als in 2014 de box 3-heffing in strijd met de wet is. Dit is het eerste succes voor belastingplichtigen in de strijd met de heffing in box 3, waarbij het fictieve rendement van 4% als onredelijk hoog wordt ervaren. Het hof geeft de belastingplichtige in deze twee proefprocedures gelijk, maar veegt de heffing niet van tafel. Wij geven graag een update van de situatie.
Inleiding
Er bestaat al enige tijd discussie over de vraag of het toepassen van een forfaitair rendement op sparen en beleggen van 4% (zoals dit tot 1 januari 2017 werd gehanteerd) wel reëel is geweest in de jaren voorafgaand aan 2017. Een rendement van 4% werd veelal niet gehaald. In de praktijk bleek het rendement veel lager te liggen. De vraag kwam daarom op of de heffing niet in strijd is met het recht op vrije eigendom uit het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). Volgens dit verdrag mag een belastingwet een inbreuk maken op het vrije genot van eigendom, maar alleen als de wetgever daarvoor goede gronden heeft en geen buitensporige last bij de belastingplichtige wordt gelegd.
Casus
In 2013 en 2014 werd in box 3 belasting geheven over een forfaitair rendement van 4%. Dit forfaitair rendement werd vervolgens belast tegen een tarief van 30%. Belanghebbende stelt in deze procedure dat voor spaartegoeden een heffing over een forfaitair rendement van 4% te veel afwijkt van zowel het reële als het nominale rendement. Hof Amsterdam concludeert dat het reële rendement op risicovrije beleggingen (spaarrekeningen, staatsleningen en obligaties) over een lange termijn in aanzienlijke mate afwijkt van deze 4%. Het hof oordeelt dat het belang van het generen van belastingopbrengst niet meer in een redelijke verhouding staat tot het individuele belang van de belastingplichtige, oftewel de wetgeving resulteert simpelweg in een te zware heffing.
Er gaat echter geen streep door de heffing. Het hof is van mening dat de aan de wetgever toekomende (ruime) beoordelingsmarge en de rechtsstatelijke positie van de rechter inhouden dat de wetgever enige tijd moet worden gegund om in de geconstateerde disbalans te voorzien. Het hof neemt daarbij ook in aanmerking dat de heffing met ingang van 2017 is gewijzigd.
Niettemin oordeelt het hof dat de heffing in individuele gevallen een onevenredige last kan vormen voor belastingplichtige. Hierbij moet naar het oordeel van het hof niet alleen rekening worden gehouden met de heffing over het box 3-vermogen, maar moet worden gekeken naar de totale vermogenspositie van de belastingplichtige.
Gevolgen voor u
Zoals wij al eerder schreven, is een massaal bezwaar procedure afgekondigd voor deze proefprocedures. Dit betekent dat u geen bezwaar hoeft te maken als u ook vindt dat uw box 3-heffing onredelijk hoog is. De uitkomsten van de proefprocedures zullen gelden voor alle aanslagen over de betreffende jaren die zijn opgelegd na 26 juni 2015.
Wij raden echter al eerder aan om contact met ons op te nemen indien de heffing in uw geval 100% of meer bedraagt van het rendement op uw vermogen. In dat geval zou er mogelijk sprake kunnen zijn van een onevenredig zware last. Op basis van deze uitspraak van het hof Amsterdam raden wij aan om ook contact met ons op te nemen als de box 3-heffing naar uw mening een onredelijk hoge last is ten opzichte van uw totale inkomen en vermogen.
Tot slot merken wij op dat de Hoge Raad voor de jaren 2010 en 2011 reeds beslist heeft dat geen sprake is geweest van een onredelijk zware heffing in algemene zin (dat kan overigens voor een individueel geval nog anders zijn). Wellicht dat ten aanzien van latere jaren anders wordt beslist, omdat de rendementen in die jaren nog verder zijn gedaald. De uitspraak van het hof is wat dat betreft nog niet het slot van deze discussie: deze zaken zullen ongetwijfeld aan de Hoge Raad worden voorgelegd. In het laatste geval ligt de weg naar het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ook nog open.
Mocht u hierover vragen hebben, neem dan vooral contact met ons op.