Hoge Raad: Herstelwet box 3 nog steeds discriminerend

Het hoge woord is eruit: de Wet rechtsherstel box 3 (Herstelwet) is nog steeds in strijd met het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). In een livestream deed de Hoge Raad op 6 juni jl. uitspraak in een vijftal zaken over de wet rechtsherstel en de overbruggingswet box 3. Daarin stond voornamelijk de vraag centraal of de verdragsinbreuk die de Hoge Raad in het bekende Kerstarrest constateerde met de Herstelwet was opgelost. Dat blijkt nu niet het geval. Belastingplichtigen bij wie het werkelijke rendement lager is dan het forfaitaire rendement moet rechtsherstel worden geboden.

Achtergrond

Naar aanleiding van het Kerstarrest van de Hoge Raad in 2021 werd het oorspronkelijke box 3-regime zoals dat bestond sinds 2017 afgeschaft. De Hoge Raad kwam tot de conclusie dat het stelsel in strijd was met het EVRM, in het bijzonder het discriminatieverbod en de bescherming van het eigendomsrecht, in de gevallen dat het forfaitaire rendement hoger was dan het werkelijke rendement. Naar aanleiding van deze uitspraak werd de Wet rechtsherstel box 3 (Herstelwet) met ingevoerd voor de inkomstenbelastingheffing over de periode 2017 tot en met 2022. Vanaf 1 januari 2023 is de Overbruggingswet box 3 in werking getreden. Deze wet sluit aan bij de Herstelwet en is bedoeld als overbrugging tot er een nieuw box 3-stelsel wordt ingevoerd op basis van werkelijk rendement. Het is de bedoeling dat dit nieuwe stelsel in 2027 wordt ingevoerd.

Uitspraken

Specifiek heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan in vijf afzonderlijke zaken. We bespreken eerst de algemene gevolgen van de uitspraken van de Hoge Raad en gaan daarnaast nog specifiek in op de zaken over het aandeel in de VvE-reserves.

Herstelwet is discriminerend

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat zowel de Wet rechtsherstel box 3 als de Overbruggingswet box 3 nog steeds discriminerend werken en een inbreuk vormen op de bescherming van het eigendomsrecht, voor de gevallen waarin het forfaitaire rendement hoger is dan het werkelijk rendement. Dit ziet specifiek op de belastingplichtigen met overige bezittingen. Voor belastingplichtigen met banktegoeden benadert het forfaitaire rendement in de regel het werkelijk rendement. Voor belastingplichtigen met overige bezittingen is het euvel van het forfaitaire rendement dus nog niet weggenomen. De inbreuk op het verdragsrecht blijft door het forfaitaire systeem nog steeds in stand. Er is immers een aanmerkelijk verschil tussen succesvolle en minder succesvolle beleggers, terwijl de belastingheffing voor deze groep gelijk is. Dat verschil wordt niet gerechtvaardigd vindt de Hoge Raad.

Elk geval waarin het forfaitaire rendement hoger is dan het werkelijke rendement, ongeacht hoe klein het verschil, is in strijd met het discriminatieverbod en de bescherming van het eigendomsrecht. Voor deze belastingplichtigen moet de belastingaanslag dusdanig verminderd tot er in box 3 enkel belasting wordt geheven over het werkelijk rendement. Hierbij moet wel rekening gehouden worden met het gehele vermogen en niet alleen de overige bezittingen.

Werkelijk rendement

De Hoge Raad heeft ook regels gegeven voor de berekening van het werkelijke rendement. Onder het werkelijke rendement valt het nominale rendement (inclusief inflatiewinst), berekend over het gehele vermogen. Het werkelijk rendement omvat zowel de directe voordelen (rente, dividend, huur) als de ongerealiseerde waardeveranderingen, zowel positief als negatief. Er wordt geen rekening gehouden met kosten, behalve financieringskosten en rente van box 3-schulden.

Geen rentevergoeding

De Belastingdienst hoeft geen rente te vergoeden in de gevallen waarin een belastingaanslag wordt verminderd. Dat is geregeld in de Nederlandse fiscale wetgeving. De Hoge Raad acht dit niet in strijd met het EVRM. Belastingplichtigen die op basis van deze uitspraak van de Hoge Raad een vermindering van de belastingaanslag krijgen hebben dus geen recht op een rentevergoeding. Er is alleen recht op een rentevergoeding als het bedrag aan wettelijke rente berekend over de belastingvermindering meer is dan de belastingvermindering in box 3 zelf.

Aandeel VvE-reserves

De zaken over het aandeel in de VvE-reserves worden terugverwezen naar het Hof. In deze zaak stond ter discussie of een aandeel in de VvE-reserves (in 2018) als banktegoed of overige bezitting moest worden aangemerkt in het kader van het bieden van rechtsherstel. Bij een banktegoed zou er sprake zijn van een forfaitair rendement van 0,12% en bij een overige bezitting een forfaitair rendement van 5,38%. Aangezien het werkelijk rendement bepaald moet worden over het gehele vermogen en deze niet kon worden vastgesteld vanwege te weinig informatie, is deze zaak terugverwezen naar het Hof. Voor de Overbruggingswet box 3, vanaf 2023, is geregeld dat een aandeel in de reserves van een VvE, evenals een derdengeldrekening bij de notaris, reeds onder de categorie banktegoeden valt.

Reactie staatssecretaris

De staatssecretaris van Fiscaliteit & Belastingdienst, de heer Van Rij, heeft reeds gereageerd op de uitspraak van de Hoge Raad. Hij geeft aan dat de uitspraak grotendeels in lijn ligt met het huidige conceptwetsvoorstel op basis van werkelijk rendement. Hierbij doelt hij op de regels die de Hoge Raad geeft over het berekenen van het werkelijk rendement. Ook geeft hij aan dat de uitspraak grote budgettaire gevolgen heeft, evenals consequenties voor de uitvoering door de Belastingdienst. De komende acht weken wordt nader uitgezocht wat de gevolgen zijn van de uitspraken. Tot slot geeft de staatssecretaris aan dat de belastingplichtigen niets hoeven te doen, zij krijgen van de Belastingdienst een brief zodra er meer duidelijk is.

Tot slot

Heeft u naar aanleiding van dit nieuwsbericht vragen over deze box 3-uitspraak van de Hoge Raad? Of vraagt u zich af of deze uitspraak gevolgen heeft voor de belastingheffing over uw vermogen? Neem dan gerust contact met ons op.

Benieuwd wat wij voor u kunnen betekenen?

Neem contact op
Deze website maakt gebruik van cookies.
Annuleren