Structuur deels gelukt: zoon in box 3, vader in box 1

De Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in een aantal zaken uitspraak gedaan over een structuur om belastingheffing te minimaliseren. De rechtbank oordeelt dat de structuur voor de zoon ‘slaagt’, terwijl de vader in box 1 wordt belast. Voor de rechtbank is van belang dat zoon niet betrokken is geweest bij het opzetten van de structuur en er ook geen werkzaamheden voor verricht, terwijl dat bij vader wel het geval is. In dit artikel lichten wij de structuur en het oordeel van de rechtbank toe. Tot slot geven wij onze visie op deze zaak.

De opzet en bedoeling van de structuur

De opzet van de structuur kan op de volgende versimpelde wijze worden samengevat. Vader was aandeelhouder van A BV, welke vennootschap 80% in B BV hield. B BV houdt een kavel waarop een kantoorpand zal worden gebouwd. Hiervoor verkoopt B BV de kavel aan C BV, die de ontwikkeling van het kantoorpand voor haar rekening zal nemen. B BV is voor 30% aandeelhouder en C Holding BV voor 70% aandeelhouder van C BV. B BV zal optreden als ontwikkelaar en zal hiervoor een fee ontvangen. Verder zal het pand na ontwikkeling worden verkocht aan een belegger.
Medio 2005 wordt onder regie van vader door B BV een economisch belang (voor 12,6%) in C BV overgedragen aan vader, zoon en dochter. Zij dragen dat economische belang weer over aan F BV tegen schuldigerkenning, waarbij vader, zoon en dochter een lening verstrekken aan F BV ter grootte van de koopprijs. De aandelen in F BV zijn in handen van stichting E, waarvan (indirect) vader de bestuurder is. Omdat deze lening winstdelend is, ontvangen vader, zoon en dochter in 2009 en 2010 aanzienlijk bedragen. Vader en zoon hebben deze lening opgenomen in box 3 van de inkomstenbelasting. De inspecteur is het daar niet mee eens en stelt primair dat sprake is van inkomen uit werk en woning (box 1) en secundair van inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2).

Uitspraak rechtbank

De rechtbank maakt in een tweetal uitspraken een onderscheid in de situatie van vader en van zoon. Bij de zoon stelt de rechtbank dat hij geen bemoeienis heeft gehad met het ontstaan van de structuur, waar F BV onderdeel van uitmaakt. Daarnaast heeft zoon geen werkzaamheden verricht voor de tot de structuur behorende vennootschappen. Op basis hiervan komt de rechtbank tot de conclusie dat belanghebbende geen resultaat uit overige werkzaamheden (box 1 inkomen) heeft genoten. Tevens heeft zoon geen belang in F BV waardoor ook geen sprake kan zijn inkomen uit aanmerkelijk belang. De hoge vergoedingen uit de lening vallen bij zoon conform aangifte in box 3.

Bij vader komt de rechtbank tot een ander oordeel. Naar het oordeel van de rechtbank heeft vader het belang in F BV, mede via stichting E, nog gehouden. De rechtbank oordeelt dat vader daardoor een aanmerkelijk belang heeft in F BV en de leningen daarmee als het ter beschikking stellen van vermogen moet worden aangemerkt. Het inkomen uit de lening valt daardoor in box 1.

Onze visie

Hoewel voor vader het inkomen uit de lening tegen de progressieve tarieven zullen worden belast, geniet zoon wel een belastingvoordeel. De rechtbank komt tot dit oordeel omdat in de complexe structuur de zoon niet betrokken is bij de opzet en geen werkzaamheden uitvoert. Wij verwachten nog wel dat de Belastingdienst in hoger beroep gaat. Gezien de vele stappen die genomen zijn om tot dit voordeel te komen en de hoogte van het voordeel, valt niet uit te sluiten dat het gerechtshof tot een ander oordeel voor de zoon komt. Anderzijds licht de bewijslast bij de inspecteur om een belastingheffing in box 1 (of 2) te bepleiten.

Twijfelt u of u te maken heeft met inkomsten uit box 1, 2 of 3? Wij kunnen u hierbij de helpende hand bieden en u adviseren waar de inkomsten dienen te worden belast. En uiteraard kijken we of een gunstigere heffing mogelijk is. Neemt u hiervoor gerust contact met ons op. Wij adviseren u graag.

Meer informatie?

Benieuwd wat wij voor u kunnen betekenen?

Neem contact op
Deze website maakt gebruik van cookies.
Annuleren