Willekeurige afschrijving bij scheepvaartfonds mogelijk ondanks lening?
Recent heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een casus waarbij een scheepvaartfonds heeft geïnvesteerd in een schip, waarbij voor een deel van de koopprijs een lening is aangegaan bij de verkoper van het schip. In geschil is (onder meer) of in dat geval wel sprake is van een investering op het moment van het aangaan van de lening. Deze uitspraak is van belang voor de verschillende willekeurige afschrijvingsstructuren met schepen, waarin geregeld gebruik is gemaakt van financiering door de verkoper van het schip.
In het bijzonder dient de rechtbank te oordelen of er sprake is geweest van een betaling voor het schip. De rechtbank sluit aan bij de civielrechtelijke betekenis van het begrip betalen en komt tot de conclusie dat in dit geval sprake is geweest van een betaling, omdat het scheepvaartfonds de gelden heeft geleend, de gelden op haar bankrekening heeft ontvangen en weer heeft overgemaakt aan de verkoper. De rechtbank wijst voorts het argument van de hand dat de gelden het vermogen van de vennootschap definitief moet hebben verlaten. Deze eis blijkt namelijk niet uit de relevante wettekst, waarbij dergelijke bewoordingen wel op andere plaatsen in de wet worden gebruikt.
Wij kunnen ons vinden in het oordeel van de rechtbank dat als een betaling wordt schuldig gebleven, niettemin sprake is van een betaling. Op basis van de tekst van de uitspraak kan de vraag opkomen of de rechtbank van mening is dat een zogenoemd kasrondje plaats dient te vinden. Naar onze mening is dat niet noodzakelijk. Wat ons betreft gaat het om de economische werkelijkheid. In dit geval is duidelijk dat een lening tot stand is gekomen, omdat bijvoorbeeld een leningsovereenkomst is gesloten. Een kasrondje kan wat ons betreft dan achterwege blijven.
In de praktijk van de willekeurige afschrijvingsstructuren was een voorwaarde om een zogenoemde ruling met de Belastingdienst af te kunnen sluiten dat de participanten een eigen vermogen inbrachten dat ten minste even groot was als het belastingvoordeel van de willekeurige afschrijving. In de uitspraak van de rechtbank wordt niet gesproken over een ruling, waardoor het vrijwel zeker is dat deze niet is afgesloten. Uit de uitspraak blijkt tevens niet of aan deze voorwaarde is voldaan. Naar onze mening is kan – mits de structuur overigens goed is opgezet en uitgevoerd – ook een beroep op de willekeurige afschrijving worden gedaan, indien de participanten een lager eigen vermogen hebben ingebracht.
De Belastingdienst neemt bij verschillende structuren op dit moment om uiteenlopende redenen het standpunt in dat de willekeurige afschrijving niet kan worden genoten. Mocht u met een dergelijk standpunt van de Belastingdienst te maken hebben, neem dan vooral contact met ons op om te bespreken wat de mogelijkheden in uw geval zijn.
Mocht u naar aanleiding hiervan vragen hebben, aarzel dan niet om contact met ons op te nemen.