Voortzettings-/verblijvingsbeding voor de onderneming: hoe pakt dat fiscaal uit?!
Veel ondernemers spreken onderling af dat de ander(en) de onderneming overneemt/-nemen bij overlijden: een voorzettingsbeding, overnamebeding of verblijvingsbeding genoemd. Zowel de IB-ondernemers met een maatschap, vof of CV als de DGA’s met een BV maken zulke afspraken. Niet altijd wordt daarbij voldoende acht geslagen op de fiscale gevolgen van een dergelijke afspraak. Wij lichten hieronder zowel de gevolgen voor de inkomstenbelasting als voor de schenk- en erfbelasting graag toe.
De IB-ondernemer
Als de IB-ondernemer overlijdt staakt hij zijn ondernemer, waardoor hij inkomstenbelasting moet betalen over de stille reserves en goodwill. Echter, het is onder voorwaarden mogelijk om van een doorschuifregeling in de inkomstenbelasting gebruik te maken indien de onderneming wordt voortgezet door de verkrijger. Dit geldt zowel voor de mede-ondernemer die geen familielid is, als wanneer er sprake is van een familieband. Of al dan niet betaald moet worden aan de erfgenamen om de onderneming voort te mogen zetten is niet relevant om de doorschuifregeling toe te passen. Afrekening over de stille reserves en goodwill kan achterwege blijven wanneer de verkrijger de onderneming tegen fiscale boekwaarden voortzet. Afrekening over de fiscale oudedagsreserve (FOR) is onder voorwaarden alleen te voorkomen als de fiscale partner de onderneming voortzet.
Voor de erfbelasting is het wel relevant in hoeverre voor de onderneming wordt betaald en in hoeverre er sprake is van een bevoordelingsbedoeling. Niet-gelieerde ondernemers zullen elkaar hun deel van de onderneming over het algemeen niet cadeau doen, waardoor zij geen erfrechtelijke verkrijging zullen ontvangen. Binnen een familierelatie kan dat anders liggen.
Voor de erfbelasting bestaat echter de bedrijfsopvolgingsregeling: een voorwaardelijke vrijstelling van 100% voor de eerste +/- € 1 miljoen en 83% over het meerdere van het ondernemingsvermogen van de onderneming. Aan deze vrijstelling zijn verschillende voorwaarden verbonden, waaronder de eis dat de verkrijger van de onderneming deze 5 jaar moet voortzetten. Dit betekent dat wanneer de partner of het kind de onderneming voortzet over het algemeen een beroep op deze faciliteit kan worden gedaan. Dit betekent echter ook dat wanneer de onderneming wordt overgedaan aan een niet-gelieerde ondernemer tegen een verkoopprijs, de faciliteit logischerwijs niet van toepassing is op deze verkoopprijs. Voor fiscaal partners en kinderen betekent dat een heffing van 10-20% in plaats van maximaal 3,4% onder toepassing van de vrijstelling. Echter, een belangrijke hobbel voor het benutten van de vrijstelling is dat de verkrijger de IB-onderneming wel rechtstreeks moet gaan voortzetten.
Ditzelfde geldt voor het erfdeel van de kinderen als de partner voorzet of voor het erfdeel van de andere kinderen als één of enkele kinderen voortzetten. Ook zij betalen de normale heffing in plaats van dat gebruik kan worden gemaakt van de vrijstelling.
De DGA
Voor de DGA zal vaak gelden dat een voortzettingsbeding is gemaakt in een aandeelhoudersovereenkomst. Wij gaan in dit geval uit van 2 DGA’s die ieder via een persoonlijke holding deelnemen in een werkmaatschappij. In dat geval spreken de DGA’s vaak af dat de aandelen in de werkmaatschappij verkocht worden aan de persoonlijke holding van de langstlevende DGA tegen een bepaalde waarde.
Bij het overlijden van de DGA zullen de aandelen in de persoonlijke houdster over het algemeen naar de fiscale partner en/of de kinderen gaan. Er bestaat in de inkomstenbelasting een doorschuifregeling voor een dergelijke overgang van een aanmerkelijk belang. Echter, die doorschuifregeling is alleen van toepassing voor zover er sprake is van ondernemingsvermogen en daar zit het probleem. Omdat de aandelen in de werkmaatschappij verkocht zullen worden, kan moeilijk worden betoogd dat er sprake is van ondernemingsvermogen. Dit betekent dat 25% inkomstenbelasting verschuldigd zal zijn over het verschil tussen de waarde van de aandelen in de persoonlijke houdster en de verkrijgingsprijs van die aandelen.
Maar dat is nog niet alles. De bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de erfbelasting die wij hiervoor beschreven kan ook worden toegepast op aandelen in een vennootschap. Ook hier geldt een voorwaardelijke vrijstelling van 100% voor de eerste +/- € 1 miljoen en 83% over het meerdere van het ondernemingsvermogen van de onderneming. Hier geldt voor de verkrijger een dubbele eis: de eis dat de verkrijger de betreffende aandelen 5 jaar moet blijven bezitten en dat gedurende die tijd de vennootschap de onderneming moet blijven voortzetten. Echter, aan deze voortzettingseis zal door de verkoop niet worden voldaan. Dit betekent ook hier een heffing van 10-20% in plaats van maximaal 3,4% onder toepassing van de vrijstelling voor de fiscaal partner en de kinderen.
Als je de inkomstenbelasting en erfbelasting combineert betekent dit een heffing die kan oplopen tot 40% van het vermogen in plaats van 0-3,4%. Een dergelijke heffing is een forse consequentie van een overname/voortzettingsbeding in de aandeelhoudersovereenkomst. Er zijn echter alternatieven beschikbaar. De voortzettingseis voor aanmerkelijk belang-aandelen stelt echter niet dat de erfgenamen van de overleden DGA een actieve rol in de onderneming moeten gaan vervullen. Het is voor de vrijstelling in de erfbelasting van belang dat zij de betreffende aandelen 5 jaar houden en dat de vennootschap (indirect of direct) de betreffende onderneming voor 5 jaar blijft voortzetten. Voor de inkomstenbelasting is geen termijn bekend. Een termijn van 5 jaar zal in ieder geval acceptabel zijn, maar wij kunnen ons een kortere termijn ook goed voorstellen.
De DGA’s kunnen daarom ook de afspraak maken dat de aandelen pas na 5 jaar na het overlijden verkocht zullen worden. Op die manier kan gebruik worden gemaakt van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten én weet de achterblijvende DGA dat hij op termijn de onderneming over kan nemen. Uiteraard spelen hierbij verschillende andere overwegingen een rol. Zo moet bedacht worden dat de onderneming gedurende die 5 jaar in waarde kan dalen of zelfs failliet gaat. Daarnaast moeten afspraken worden gemaakt over welke mate van inspraak de erfgenamen van de overleden DGA hebben. Het geniet de voorkeur dit nog tijdens het leven van de DGA’s te regelen.
Tot slot
Een voortzettings-/verblijvingsbeding heeft fiscale gevolgen, die niet altijd mee worden gewogen als een dergelijke afspraak wordt gemaakt. Mocht u een dergelijk beding hebben afgesproken, dan is het goed om de fiscale gevolgen ervan eens in kaart te brengen.
Zeker in het geval van de DGA, is het mogelijk om een voortzettings-/verblijvingsbeding overeen te komen waarbij een totale heffing bij overlijden wordt verlaagd van 40% naar 0-3,4%.
Mocht u hierover vragen hebben, dan vernemen wij die graag.